Hoortoestellen
InleidingHoortoestellen zijn er in allerlei soorten en maten. Om een overzicht te krijgen van alles wat er op de markt is, is het handig om een indeling te maken van de verschillende typen toestellen. Er zijn twee indelingen mogelijk:
- Indeling naar techniek
- Analoog
- Digitaal
- Indeling naar uiterlijk
- Kasttoestel
- Achter-Het-Oor hoortoestel (AHO)
- In-Het-Oor hoortoestel (IHO)
Naast deze hoortoestellen die door de audicien geleverd en aangepast kunnen worden, zijn er voor slechthorenden nog andere oplossingen beschikbaar. Het gaat dan om hoorhulpmiddelen die door de KNO-arts worden geïmplanteerd. Deze worden apart besproken.
Databladen van hoortoestellen
Elk hoortoestel heeft zijn specifieke eigenschappen. Die eigenschappen worden bij de introductie van een nieuw type rondgestuurd in de vorm van een datablad. In dit datablad staan de basisgegevens val alle hoortoestellen. Het gaat dan om:
- Maximale output
- Maximale versterking
- Bandbreedte
- Harmonische vervorming
- Eigen ruis
- Luisterspoelgevoeligheid
- Stroomverbruik
Datablad Widex Moment.
Deze metingen geven niet alleen aan wat het hootoestel kan op het gebied van output en versterking, maar geven tegelijkertijd een aanduiding van de kwaliteit van het hoortoestel, wat ook van belang is
voor de gebruiker. Door op het ikoontje hiernaast te klikken opent zich een voorbeeld van zo'n datablad.
De eerste pagina van dit datablad laat zien welke features er allemaal in de verschillende typen van dit merk hoortoestel aanwezig zijn en in welke gradatie dat is.
Op de tweede pagina van dit datablad zijn de meer technische prestaties weergegeven. Merk op dat er op deze pagina geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende typen. Het onderscheid
tussen de verschillende typen ligt dus niet in de kale techniek, maar in de aanwezigheid van features en de mate waarin die features werken.In dit deel wordt de tweede pagina van dit datablad behandeld.
Gebruik deze versie
van het datablad
Overzicht van het databladvan het datablad
Zo op het eerste gezicht staat er erg veel informatie in een datablad. Bij nadere beschouwing valt dat echter wel mee. Door op het ikoontje hiernaast te klikken, opent hetzelfde datablad van de Widex Moment. Er is een kleine aanpassing gedaan om een en ander duidelijk te kunnen maken, maar verder is er niets veranderd.
In dit datablad staan de resultaten van de metingen bij twee verschillende couplers weergegeven. Aan elke kant van de blauwe lijn staan de resultaten van de meting bij een coupler. De resultaten van de meting bij de 2 cc coupler staan rechts van de lijn. De resultaten van de meting met de 711 coupler staan links van de lijn. Dat staat ook bovenaan het datablad aangegeven. Links staat: "Ear simulator", de andere aanduiding voor de 711 coupler. Rechts staat "2 cc coupler".
Het datablad is door de rode lijn ook nog verdeeld in een bovenste deel en een onderste deel. In het bovenste deel van het datablad worden grafieken weergegeven. In het onderste deel staat een tabel. de grafieken en de tabel aan dezelfde kant van de blauwe lijn, geven gedeeltelijk dezelfde gegevens weer.
Informatie over de
verschillende couplers
Het voordeel van een grafiek is dat die voor elke frequentie aangeeft wat het resultaat van de meting is.
Alleen is niet altijd even gemakkelijk af te lezen wat die waarde dan is. Daarom worden de gegevens ook in de tabel eronder weergegeven. In de tabel kan nauwkeurig worden aangegeven hoe groot de
waarde is. Maar het is wat onpraktisch om dat voor elke frequentie weer te geven. Daarom wordt dat alleen voor een paar belangrijke frequenties weergegeven. Door nu dus de resultaten van de meting
zowel grafisch als in een tabel weer te geven, kan de prestatie over het gehele frequentiebereik worden getoond, terwijl in de bijbehorende tabel een wat preciezere weergave van een beperkt aantal
frequenties staat. Dat gebeurt zowel voor de 711 coupler als voor de 2 cc coupler.verschillende couplers
Omdat niet alle resultaten van de metingen in een grafiek kunnen worden weergegeven, staan er in de tabel ook nog resultaten van andere metingen. Voor alle metingen die bij een hoortoestel worden uitgevoerd, is beschreven onder welke condities en met welk signaal het hoortoestel moet worden doorgemeten.
Maximale output
Bij de keuze voor een hoortoestel bij een bepaald audiogram, is het noodzakelijk om te weten wat de maximale luidheid is die het hoortoestel kan leveren. Dit wordt bepaald bij de meting van de maximale output. In de grafiek van de maximale output gemeten bij de oorsimulator, is per frequentie weergegeven wat die maximale output is. Het wisselt dus per frequentie. Voor het bepalen van de maximale output van een hoortoestel is afgesproken dat er gebruik gemaakt wordt van een signaal met een luidheid van 90 dB.
Deze afspraak is gemaakt in de tijd van het analoge hoortoestel. Er is gekozen voor een input van 90 dB omdat bij deze input de output niet veel verder meer stijgt. Dat is te zien in figuur 1. In dit figuur zijn 5 grafieken weergegeven. Elke grafiek geeft de outputcurve weer bij een bepaalde inputwaarde. De onderste lijn is gemeten bij een input van 50 dB. Elke volgende lijn is gemeten met een input die 10 dB harder is. Er zijn hier dus metingen te zien van de inputwaardes 50 - 60 - 70 - 80 - 90 dB. Hier is heel goed te zien dat het een analoog hoortoestel betreft. Bij verhoging van de input met 10 dB (bijvoorbeeld van 50 dB naar 60 dB) neemt ook de output met 10 dB toe (klik eventueel op het figuur om deze te vergroten om dat te controleren). De toename van de output houdt op enig moment echter geen gelijke tred meer met de toename van de input. Dat begint bij een input van ongeveer 70 dB en dan vooral in de hoge frequenties. Uiteindelijk is te zien dat het hoortoestel bij de stap van 80 dB naar 90 dB nauwelijks nog extra output levert. Deze beperking van de toename van de output wordt veroorzaakt doordat het hoortoestel aan zijn maximale output is gekomen. Er wordt dan gezegd dat het hoortoestel "vastloopt" of "in verzadiging raakt".
Doordat het hoortoestel bij een input van meer dan 90 dB geen hogere output levert, is bepaald dat de maximale output wordt gemeten met een signaal met een inputwaarde van 90 dB. In het datablad dat bij deze tekst gebruikt wordt, is dat te zien in de tabel onder de grafieken. daar wordt het resultaat van een meting weergegeven met "OSPL90". OSPL staat voor "Output Sound Pressure Level. Dat houdt in dat de gemeten output tot stand is gekomen bij een inputsignaal van 90 dB.
De gegevens uit de databladen zijn voor deze vorm van presentatie bewerkt,
maar zijn in de originele databladen terug te vinden.
Zo kunnen de andere lijnen in figuur 1 ook worden aangeduid met OSPL50, OSPL60, OSPL70 en OSPL80, omdat dit
lijnen zijn die verkregen zijn met respectievelijk 50, 60, 70 en 80 dB input.maar zijn in de originele databladen terug te vinden.
In figuur 2 zijn delen van de databladen (van links naar rechts) van de Widex Moment, de Oticon Ruby, de Phonak Audéo en de ReSound One weergegeven. Alleen de grafiek en de waardes van de maximale output gemeten met de oorsimulator worden hier weergegeven. De verschillende fabrikanten hebben elk een andere lay-out, maar de basis is bij allemaal hetzelfde. Oticon en Resound hebben in hun datablad twee grafieken in een gebruikt. Bij Oticon kan hiermee de maximale output vergeleken worden van een aanpassing met een oorstukje ten opzichte van de aanpassing met een dunne slang. Bij ReSound gaat het om een RIC hoortoestel. Herbij wordt het effect van het gebruik van receivers met verschillende sterkte getoond. Phonak vermeldt de waarden behorend bij de meting van de maximale output niet in een tabel, maar boven de grafiek. Voor de uitleg over de maximale output wordt hier alleen gebruik gemaakt van de gegevens van de Widex Moment.
In de tabel van de Widex Moment staan drie gegevens die ook in de grafiek erboven zijn terug te vinden. Dit wordt hieronder uitgelegd. Door op het figuur van de Widex Moment te klikken opent een grotere versie en kunnen er lijnen getoond worden die de uitleg ondersteunen.
- De maximale output bij 1600 Hz.
Deze waarde kan gewoon worden afgelezen uit de grafiek erboven. Voor deze frequentie is dat wel wat lastiger, omdat er geen aanduiding van die frequentie op de x-as is. En doordat de x-as, waar de frequenties worden weergegeven, een logaritmische schaal heeft, wordt het nog weer lastiger. Maar het is niet onmogelijk en de maximale output bij 1600 Hz in de grafiek is ook 129 dB, zoals in de tabel is vermeld. - De piek maximale output.
In de grafiek wordt voor alle frequenties aangegeven wat de maximale output is. Maar op een bepaalde frequentie is de maximale output het allerhoogst. Dit wordt aangeduid als het piek-maximum. In alle databladen wordt deze piek vermeld. Er staat echter nooit aangegeven bij welke frequentie deze piek is, alleen de hoogte van de piek wordt vermeld. Aflezen van deze waarde in de grafiek is mogelijk door een lijn te trekken naar de verticale as en de waarde daar af te lezen. - De gemiddelde maximale output.
Het is ook mogelijk om de waarde van de gemiddelde maximale output te bepalen uit de grafiek. Het is wel wat rekenwerk. De gemiddelde maximale output van een hoortoestel wordt berekend bij de frequenties van de Fletcher Index, dus 500, 1000 en 2000 Hz. Door de maximale output bij deze drie frequenties af te lezen en daar het gemiddelde van te berekenen, ontstaat deze waarde. In de grafiek is de maximale output respectievelijk 125 dB (bij 500 Hz), 125 dB (bij 1000 Hz) en 132 dB (bij 2000 Hz). Het gemiddelde daarvan is (125 + 125 + 132)/3 = 382/3 = 127 dB. Ook hier komt de waarde in de tabel dus overeen met wat er uit de grafiek te bepalen is. In oudere databladen wordt dit gemiddelde wel aangeduis als Output HAIC. HAIC staat voor Hearing Aid Idustry Conference. Het overleg waarbij alles omtrent de metingen bij hoortoestellen destijds is vastgelegd. Een andere term die gebruikt kan worden, is "gemiddelde (DIN)". Daabij staat DIN voor Deutches Institut für Normung, een instituut dat internationale normen op veel verschillende gebieden bepaalt en vastlegt. - De gemiddelde maximale output (HFA)
In Europa wordt bij metingen van hoortoestellen door de fabrikanten altijd gebruik gemaakt van de oorsimulator. In Amerika wordt de 2 cc coupler voor deze metingen gebruikt. Omdat hoortoestelfabrikanten hun toestellen wereldwijd afzetten, is het gemakkelijk om slechts één datablad te maken met de gegevens van metingen bij beide couplers. Er is echter wel een belangrijk verschil in de bepaling van de gemddelde maximale output volgens de Amerikaanse normen. In Amerika wordt de gemiddelde output niet bepaald bij de frequenties van de Fletcher Index, maar bij frequenties die meer in het frequentiegebied van spraak liggen. De gebruikte frequenties zijn hier: 1000 Hz, 1600 Hz en 2500 Hz. Dit gemiddelde wordt aangeduid met de afkorting HFA: High Frequency Average.
Maximale versterking
Het is ook nuttig om te weten wat de maximale versterking is die een hoortoestel kan leveren. Met een ruwe schatting kan de benodigde versterking berekend worden met de "half-Gain rule". Deze rekenregel geeft aan dat het bij een (perceptief) gehoorverlies voldoende is de versterking van het hoortoestel per frequentie in te stellen op de helft van het gehoorverlies bij die frequentie. De meting van de maximale versterking gebeurt altijd met een inputwaarde van 50 dB. Als de input hoger wordt, bestaat de kans dat de compressieregeling van het hoortoestel in werking treedt. En zodra er compressie optreedt, wordt de versterking minder. Het is dus zaak om de maximale versterking te meten als het hoortoestel nog lineair versterkt. In de databladen wordt de meting van de gegevens rondom de maximale versterking aangeduid met "Full-on Gain" of met de afkorting FoG.
De gegevens worden hier weergegeven na bewerking van de lay-out.
Het zijn wel de oorspronkeljke gegevens uit de desbetreffende databladen.
In figuur 3 wordt van de Phonak Audéo en de ReSound One het resultaat getoond van de meting van de
maximale versterking, zoals in het datablad wordt weergegeven. In beide grafieken staan meerdere lijnen. De grafiek van
ReSound is van een RIC toestel dat met receivers van verschillende sterkte kan worden aangepast. Dat is ook zichtbaar in de getallen eronder. Voor de grafiek van de maximale versterking moet worden
gekeken naar de lijn met 50 dB input. De lijn die is gemeten met een input van 60 dB wordt ook aangeduid met "RTG", de "Reference Test Gain. Dit is een lijn die wordt verkregen
bij een speciale instelling van het hoortoestel en geeft niet de maximale versterking bij 60 dB weer. De RTG wordt later besproken. Het zijn wel de oorspronkeljke gegevens uit de desbetreffende databladen.
- Versterking bij 1600 Hz
Deze waarde is uit de grafiek af te lezen, maar is niet erg nauwkeurig. De horizontale as, waar de frequentie wordt aangegeven, heeft een logaritmische schaal. Dat is praktisch omdat er een groot frequentiebereik (van 100 tot 10.000 Hz) kan worden weergegeven, maar dat maakt het wel lastig om gegevens uit de grafiek af te lezen bij frequenties waar geen lijn bij staat. In oude databladen staan nog wel eens lijnen bij 1600 Hz en bij 2500 Hz, maar in de huidige databladen is dat niet meer het geval. - Maximale versterking
De maximale versterking is uit de grafiek af te lezen als de top van de hoogste piek in de grafiek. Er wordt niet vermeld bij welke fequentie deze piek ligt.
Rekenen vanuit
het datablad
Evenals bij de maximale output, worden hier de gegevens zowel in de grafiek als in getal weergegeven.
In figuur 3 wordt geen waarde vermeld van de gemiddelde maximale versterking. De meting hiervan is niet
gedefinieerd voor metingen met behulp van de oorsimulator. Bij de metingen met de 2 cc coupler wordt wel een gemiddelde bepaald, maar dat is de HFA meting. Referentie test versterking
De meting van de RTG, in het Nederlands de Referentie Test Versterking, is een aparte meting. Bij deze meting wordt een hoger inputsignaal gebruikt dan bij meting van de maximale versterking.
Informatie over de RTG
De RTG
wordt gemeten met een input van 60 dB. Bij deze meting staat het hoortoestel niet meer met alles voluit ingesteld. In het analoge tijdperk werd bij deze meting de volumeregelaar van maximaal
teruggedraaid naar een lager niveau.
Dit lagere niveau is precies omschreven.
De lay-out van deze gegevens is een bewerking van het datablad.
De achtergrondkleur is origineel.
Met de komst van digitale hoortoestellen zonder volumeregelaar moet deze instelling op een andere manier bereikt worden.
ReSound heeft een poosje op het datablad vermeld hoe de instelling voor de meting van de RTG is. Andere hoortoestelfabrikanten hebben deze instellingen nooit op het datablad weergegeven.
In figuur 4 wordt een deel van het datablad van de ReSound Ziga
weergegeven met de instellingen voor zowel de meting van de maximale versterking als voor de bepaling van de RTG.De achtergrondkleur is origineel.

Figuur 4: De instellingen en grafieken van de ReSound Ziga bij bepaling van de maximale versterking en de RTG
De instelling van het hoortoestel voor deze meting wordt ook de de Referentie Test Instelling genoemd (RTS, Reference Test Setting). Omdat deze instelling voornamelijk wordt gebaseerd op de output bij 1600 Hz, wordt deze frequentie ook wel de RTF, Reference Test Frequency, genoemd. De meting van de RTG wordt wel weergegeven in het datablad, maar het is meer ter illustratie. De grafiek wordt aangeduid als de BFR, de Basic Frequency Response. Het belang van deze meting, en dan vooral de instelling van het hoortoestel hierbij, is dat er een aantal belangrijke metingen uitgevoerd worden die een inzicht geven in de kwaliteit van het hoortoestel.
De weergave van de grafieken van de RTG is niet uniform. Sommige fabrikanten (Oticon, Widex, Unitron) geven de grafieken weer in een output-frequentie vorm. Andere fabrikanten (Phonak, ReSound) geven de grafieken van de RTG weer in een versterking-frequentie vorm. Ook de naamgeving is verschillend. Oticon presenteert de grafiek met de kop "Frequentiebereik", terwijl Widex en Phonak de naam "Acoustic Output" of "Acoustic Gain" gebruiken. In figuur 5 zijn de grafieken van een aantal fabrikanten weergegeven.
Het is niet zo dat bij de weergave van de RTG in de vorm van een output-frequentie grafiek het resultaat van de meting moet worden omgerekend naar een output. Het resultaat van de meting
wordt altijd geregistreerd als een output. Het is juist niet mogelijk om versterking rechtstreeks te meten. Daarom moet er bij weergave van een versterking-frequentie grafiek gerekend worden
voordat het resultaat kan worden weergegeven.
Bij een bepaalde inputwaarde wordt de bijbehorende outputwaarde gemeten. Voordat het resultaat wordt weergegeven, wordt van de gemeten outputwaarde de input afgetrokken en dit verschil, de versterking, wordt dan gepresenteerd als het gemeten resultaat.
Want: Gain = Output - Input.
Opvallend is dat bij alle grafieken er meer dan een lijn staat ingetekend. Bij ReSound en Phonak staat in dezelfde grafiek de lijn van de maximale versterking, naast de
lijn van de RTG. Dat beide grafieken dezelfde vorm hebben is niet geheel onlogisch, het verschil in de instelling is bereikt door het volume naar beneden bij te stellen. Het is hierbij goed te zien
dat het aanpassen van het volume geen effect heeft op de vorm van de versterkingscurve. Vanwege de combinatie met de lijn van de maximale versterking is het logisch om hier te kiezen voor een
grafiek in een versterking-frequentie vorm.Bij een bepaalde inputwaarde wordt de bijbehorende outputwaarde gemeten. Voordat het resultaat wordt weergegeven, wordt van de gemeten outputwaarde de input afgetrokken en dit verschil, de versterking, wordt dan gepresenteerd als het gemeten resultaat.
Want: Gain = Output - Input.
Bij Oticon en Widex wordt de weergave van de meting van de RTG gecombineerd met de frequentiekarakteristiek van de luisterspoel. Omdat de meting van de frequentiekarakteristiek van de luisterspoel alleen als output kan worden weergegeven, is het noodzakelijk om de meting van de RTG ook als output te tonen. De twee lijnen in deze grafieken zijn wel enigszins vergelijkbaar hoewel dat op het eerste gezicht niet zo lijkt. Er staan tenslotte verschillende eenheden bij de twee lijnen vermeld. De waarde van 31,6 mA/m is de sterkte van het elektromagnetische signaal dat gebruikt wordt om de werking van de luisterspoel weer te geven. Deze waarde komt overeen met de waarde van de andere lijn, 60 dB, de luidheid van het akoestische signaal dat gebruikt wordt om de andere metingen uit te voeren.
De volgende metingen worden uitgevoerd met het hoortoestel in de Referentie Test Instelling:
- De bandbreedte van het hoortoestel
- Het stroomverbruik van het hoortoestel
- De eigen ruis van het hoortoestel
- De totale harmonische vervorming van het hoortoestel
Dit is een bewerking van het originele datablad.
Het datablad van de Unitron Moxi Fit geeft via de lay-out mooi weer dat deze metingen in deze instelling worden gemeten.
Ze staan, zoals in figuur 6
is te zien.
Het resultaat van deze bepalingen wordt negatief beïnvloed als het hoortoestel in de maximale instelling staat en in verzadiging raakt. Daarom worden deze bepalingen uitgevoerd met een lagere
versterking dan maximaal. Om toch een goede vergelijking tussen de verschillende hoortoestellen te kunnen maken, is de RTS dus ingevoerd.
Figuur 6: De grafiek van de RTG van de Unitron Moxi Fit met Xs receiver en de bepalingen die bij deze instelling worden uitgevoerd.
De bandbreedte van het hoortoestel
Kennis over bandbreedte van een hoortoestel lijkt op dit moment niet meer zo interessant. De huidige digitale hoortoestellen hebben een breed frequentiebereik dat voldoende is om alle frequenties van spraak goed te kunnen behandelen. Voor de oorsimulator is de berekening van de bandbreedte gebaseerd op de gemiddelde versterking. Er wordt vervolgens in de grafiek een lijn getrokken op een afgesproken niveau (15 dB) onder de gemiddelde versterking. De punten waar de lijn de grafiek van de BFR snijdt, geven de onder- en de bovengrens van de bandbreedte aan. Met de bandbreedte wordt aangegeven binnen welk frequentiebereik het hoortoestel bruikbare versterking kan leveren.
Het stroomverbruik
Als het hoortoestel maximaal staat ingesteld, zoals bij de meting van de maximale output en bij meting van de maximale versterking, verbruikt het veel meer energie dan wanneer de slechthorende het hoortoestel gebruikt. Het is dan logisch om de stroomverbruik niet in die maximale stand te meten, maar met het hoortoestel in de Referentie Test Instelling. Er wordt een signaal van 60 dB en 1600 Hz aangeboden. Op deze manier ontstaat er een realistischer beeld van het stroomverbruik.

Figuur 7: Gegevens over het stroomverbuik van de Oticon Ruby
In figuur 7 wordt het resultaat van de meting van het stroomverbruik weergegeven. Oticon is een van de weinige fabrikanten die het stroomverbruik in rust (als er geen input is) en het stroomverbruik als er wel input is, vermeld.
Dit is een bewerking van het originele datablad.
In dit geval wordt ook de meting met de ANSI eisen weergegeven. Bij de meting volgens de ANSI-normen wordt er gemeten bij een signaal van 65 dB en 1000 Hz. Door deze hogere inputwaarde is ook de
output hoger. Hogere output betekent meer stroomverbruik, want daar is meer energie voor nodig.
En dat is goed te zien in figuur 7.
Bij de meting van het stroomverbruik worden door de fabrikant verschillende voorbehouden gemaakt over het stroomverbruik. Dat is logisch, want het stroomverbruik is afhankelijk van veel verschillende factoren die variëren per gebruiker.
Eigen ruis
Het is van belang om te weten hoe hoog de eigen ruis van een hoortoestel is. Zeker bij slechthorenden met weinig tot geen verlies in de lage frequenties kan de eigen ruis van het hoortoestel gehoord worden door de gebruiker. Dat is vooral het geval als het erg stil is. Het bepalen van de eigen ruis gebeurt in twee stappen. Eerst wordt er een signaal aan het hoortoestel aangeboden en wordt er gemeten wat de output is. Daaruit wordt de versterking berekend. Vervolgens wordt weer de output van het hoortoestel gemeten, maar dan zonder dat er een inputsignaal wordt aangeboden. Door de eerste meting is bekend wat de versterking van het hoortoestel is.
Figuur 8: De manier waarop de eigen ruis van een hootoestel wordt bepaald
Deze versterking wordt afgetrokken van de output die gemeten werd bij afwezigheid van een input signaal. De uitkomst van deze som is een virtuele input, de eigen ruis van het hoortoestel. In figuur 8 worden de verschillende stappen van deze meting getoond. Klik op de button om de verschillende stappen te volgen.
De Engelse benaming voor "eigen ruis" is "Equivalent Input Noise". In het Nederlands wordt ook wel de term "Equivalente Ingangsruis" gebruikt. Soms wordt ook de afkorting E.I.N. gebruikt. De manier waarop de gegevens van de eigen ruis worden weergegeven op de databladen is heel verschillend. Door hier te klikken opent een tabel met een overzicht van de vermelding van de eigen ruis van het hoortoestel en de opmerkingen die daarbij worden gegeven. Hier volgen enkele opmerkelijke bevindingen uit deze tabel.
- De eigen ruis van het hoortoestel wordt met een enkel getal aangeduid. Dat wekt mogelijk de indruk dat de eigen ruis over het gehele frequentiebereik van het hoortoestel bijvoorbeeld 20 dB zou zijn. Dat dit niet het geval is, is te concluderen uit de weergave de eigen ruis van de ReSound One, zoals in de tabel wordt weergegeven. Bij dit toestel is de grootte van de eigen ruis 21 dB. Maar als de eigen ruis niet over de hele bandbreedte, maar slechts over de breedte van 1/3 octaaf wordt gemeten, dan is de eigen ruis nog maar 5 dB.
- Oticon is de enige fabrkant die bij de weergave van de eigen ruis een onderscheid maakt tussen een richtinggevoelige stand (DIR) en een rondomgevoelige stand (OMNI) tijdens de meting. Niet helemaal onverwachts geeft de directonele stand een grotere waarde voor de eigen ruis, De eigen ruis wordt voor een groot deel bepaald door de microfoon. In de omnidirectionele stand is er slechts één microfoon actief, bij de directionele stand zijn twee microfoons werkzaam, waardoor de eigen ruis groter wordt.
- Bij een aantal fabrikanten is ook de eigen ruis weergegeven van een type RIC-hoortoestel met verschillende sterktes van de receiver. Dan blijkt dat er geen duidelijk verband is tussen de sterkte van de receiver en de mate van eigen ruis.
- De eigen ruis van hoortoestellen is niet veel minder geworden in de loop der tijd. De Oticon Go is een hoortoestel dat in 2003 werd geintroduceerd. Desalniettemin is de eigen ruis van dit toestel 20 dB. Dat is niet veel meer dan het veel nieuwere hoortoestel, de Oticon Opn S uit 2019, met een eigen ruis van 18 dB. De Starkey Livio, ook uit 2019, heeft zelfs meer eigen ruis, daar wordt 26 dB vermeld.
- Opmerkelijk is dat Starkey bij de Livio twee verschillende waarden van de eigen ruis vermeldt bij de Livio Edge. Dit hoortoestel kan zowel met een oorhaak als met een dunne slang worden aangepast. De eigen ruis van het hoortoestel is bij aanpassing met een dunne slang duideljk meer dan bij aanpassing met een oorhaak. Navraag bij de fabrikant leert dat dat komt door de extra versterking die het hoortoestel moet leveren om de benodigde hoeveelheid versterking door de dunne slang bij het trommelvlies te krijgen.
Om de geluidskwaliteit van het hoortoestel te bepalen, wordt er gemeten hoe groot de mate van vervorming is die in het hoortoestel optreedt. Bij elk hoortoestel zal het ingangssignaal aan de microfoon anders zijn dan het uitgangssignaal bij de receiver. Dat is logisch, want anders heeft het geen zin om een hoortoestel aan te passen. Veel veranderingen aan het ingangssignaal zijn door de audicien aangebracht en gewenst. Maar ongewenste vervormingen moeten zo min mogelijk optreden. Om een indicatie te geven van deze ongewenste vervormingen, wordt bij afgesproken frequenties bepaald in welke mate er hogere harmonischen optreden. Deze meting wordt aangeduid met de Engels benaming: "Total Harmonic Distortion", soms afgekort tot THD.

Figuur 9: Weergave van de harmonische vervormingvan enkele hoortoestellen.
De afspraak is dat de harmonische vervorming in ieder geval gemeten wordt bij de frequenties 500 Hz, 800 Hz en 1600 Hz.
Deze figuur is een bewerking en
samenvoeging van de originele databladen.
Dit is ook in figuur 9 te zien. Signia heeft bij de Styletto ook de harmonische vervorming bij 3200 Hz gemeten.
Die waarde is hier niet te zien omdat hier metingen bij de oorsimulator worden vermeld. Bij de meting met de 2cc coupler is wel een waarde ingevuld. Ter referentie is bij de hier getoonde
toestellen
ook het frequentiebereik vermeld. Signia heeft er hier voor gekozen om ook de harmonische vervormingbij 3200 Hz te vermelden omdat het hier een toestel betreft waarbij de bandbreedte tot 10.000 Hz
doorloopt. Bij de Moment van Widex loopt de bandbreedte ook verder door dan bij veel andere toestellen, maar Widex heeft er voor gekozen om alleen bij de standaardfrequenties de harmonische
vervorming te meten.
samenvoeging van de originele databladen.
Instellen van het hoortoestel
Met de opkomst van de computer heeft de digitale techniek ook zijn intrede gedaan in de wereld van het hoortoestel. In eerste instantie werd de computer ingezet als vervanger van de schroevendraaier waarmee de hoortoestellen werden ingesteld. Hoortoestellen hadden veelal enkele instelpotmeters om de gewenste instelling te kunnen bereiken. (zie figuur a).

Figuur a De instelmogelijkheden van de Widex G2 met behulp van een potmeter.
De computer gaf de audicien de mogelijkheid om deze instellingen veel gemakkelijker en uitgebreider bij te stellen. Het veranderen van de instellingen gebeurde dus digitaal, maar de techniek van het hoortoestel zelf was nog steeds analoog. Voor het programmeren van deze hoortoestellen was een computer nodig die specifiek geschikt was veeo een bepaald merk hoortoestellen. Een voorbeeld daarvan is de Siemens PMC of de Bernafon Phox, die in figuur b wordt getoond.

Figuur b: De Bernafon Phox, een van de eerste apparaten om hoortoestellen mee te programmeren.
Naarmate de techniek verder vooruit ging, werden ook de hoortoestellen zelf digitaal. Dat was weer een grote vooruitgang. Deze digitale toestellen konden met de computer worden bijgesteld. Hoewel het een grote vooruitgang was, had dit soort apparatuur nog behoorlijk wat beperkingen. Zo konden de instellingen van het geprogrammeerde hoortoestel niet opgeslagen worden in deze computers, maar zat dat alleen opgeslagen in het hoortoestel zelf.
Slechthorenden die thuis werden bezocht, leken niet te kunnen profiteren van deze vooruitgang. De computer was (toen nog) te groot om mee te nemen. Daarom zijn er gedurende een korte periode een aantal hoortoestellen op de markt gebracht die een digitale techniek in zich hadden, maar die met een paar instelpotmeters konden worden bijgesteld. (Widex A3 en A4, Siemens Phoenix 113, 213 en 313). Ook is er door verschillende fabrikanten gewerkt met een draagbaar kastje waarmee hoortoestellen ook bij de mensen thuis met enig gemak konden worden aangepast. De bekendste voorbeelden daarvan zijn de Widex SP3 programmer en de ReSound P3 programmer. De volledige indeling op basis van techniek ziet er uit als in tabel a wordt weergegeven. Tegenwoordig valt 99% van de hoortoestellen in categorie 2b.
-
Analoog
- Instelbaar met instelpotmeters
- Instelbaar met de computer
-
Digitaal
- Instelbaar met instelpotmeters
- Instelbaar met de computer
Met de toename van de mogelijkheden van de computer in het algemeen, is ook de mogelijkheid van het programmeren van het hoortoestel via de computer veel verbeterd ten opzicht van het allereerste begin. In 1993 werd de HIMSA (Hearing Instrument Manufacturers’ Software Association) opgericht. Deze organisatie had, en heeft nog steeds, als doel het ontwikkelen, ondersteunen en op de markt brengen van NOAH, de standaard voor software op het gebied van het gehoor. Door het gebruik van NOAH is het niet meer nodig om voor elk merk hoortoestel een aparte computer te hebben. In plaats daarvan kunnen met het overkoepelende programma "NOAH" alle merken hoortoestellen worden geprogrammeerd binnen de eigen omgeving van de fabrikant.
Er is nog wel steeds een grote variatie aan mogelijkheden om de hoortoestellen met de computer te verbinden. Veel merken hebben hun eigen snoertjes. Er is wel enige mate van uniformiteit, maar er blijven toch behoorlijke verschillen, vooral in de snoertjes. Lange tijd is het noodzakelijk geweest om de hoortoestellen met behulp van snoertjes te koppelen aan de interface en de computer. Met de nieuwe draadloze technieken is dit echter niet altijd meer noodzakelijk. Er kan nu voor verschillende manieren van verbinding worden gekozen (zie figuur c).

Figuur 3: De verschillende manieren waarop een hoortoestel verbonden kan worden met apparatuur om de instelling te wijzigen. Links: door de audicien, rechts: door de slechthorende zelf.
Veel fabrikanten gebruiken nu draadloze communicatie voor het aanpassen van hun hoortoestellen. Het bereik van deze draadloze communicatie is niet erg groot. Daardoor wordt er gewerkt met een draadloze communicatie in twee delen. Eerst wordt het signaal doorgestuurd van de computer naar een kastje om de hals van de slechthorende. Vervolgens wordt vanaf dit kastje het hoortoestel van de slechthorende bereikt. In figuur c staan de verschillende manieren van contact bij het programmeren van hoortoestellen schematisch weergegeven. Deze opsomming is zeker niet compleet, maar geeft een idee van de verschillende manieren van verbinding.
In de rechterzijde van dit figuur is de laatste ontwikkeling met betrekking tot het programmeren van hoortoestellen weergegeven. Het is nu ook mogelijk dat de slechthorende met behulp van zijn smartphone zelf een beperkt aantal instellingen van het hoortoestel kan aanpassen. In het verleden kon de slechthorende alleen de luidheid van het hoortoestel beïnvloeden met de volumeregelaar. Er zijn ook al veel hoortoestellen waarbij, eventueel met een afstandsbediening, een ander programma op het hoortoestel gekozen kan worden, aangepast aan de situatie.
In februari 2014 is het eerste hoortoestel op de markt gekomen dat de slechthorende de mogelijkheid biedt om met zijn smartphone de instellingen van het hoortoestel te wijzigen. Dat gaat dan niet alleen om het volume, maar er is onder andere ook een mogelijkheid om de toonregeling aan te passen. Uitbreiding van soortgelijke toepassingen heeft er toe geleid dat het al mogelijk is om via de smartphone van de slechthorende contact te maken met het hoortoestel en de instellingen van het hoortoestel op afstand te wijzigen (teleaudiologie).
De eerste koppeling tussen smartphone en hoortoestel was de iPhone van Apple met de LiNX van ReSound, tegenwoordig hebben ook andere fabrikanten van hoortoestellen de samenwerking gezocht met (andere) fabrikanten van smartphones.
Draadgebonden interfaces
Hoewel er steeds minder draadgebonden gewerkt wordt bij de aanpassing van hoortoestellen, is het systeem nog niet verlaten. Ook vanuit historisch oogpunt is het goed om een en ander te weten over de verschillende interfaces die in het verleden gebruikt zijn en de interfaces die tegenwoordig nog gebruikt worden.
De HI-Pro.
In 1993 introduceerde Madsen Electronics de HI-Pro (figuur d). Hi-Pro staat voor Hearing Instrument Programmer. Dit is de eerste en meest gebruikte interface voor het aanpassen van hoortoestellen.

Figuur d: De HI-Pro.
In essentie doet de Hi-Pro precies wat een interface moet doen: het koppelt twee verschillende apparaten aan elkaar. Het apparaat heeft een eigen stroomvoorziening en een eigen aansluiting aan de computer, via de seriële (COM) poort. Het apparaat is de standaard geworden om alle merken hoortoestellen te verbinden met de computer. Er is echter geen standaard voor het gebruik van de snoertjes van het hoortoestel naar de Hi-Pro. Bij een aantal merken wordt ook de stroomvoorziening voor het hoortoestel tijdens het aanpassen geregeld via de Hi-Pro. Bij andere merken is dat weer niet zo. Ook hebben hoortoestelmerken voor een In-Het-Oor hoortoestel vaak weer een ander verloopstukje dan voor een Achter-Het-Oor hoortoestel. De nieuwste versie van de Hi-Pro, de Hi-Pro USB, heeft niet meer een aparte stroomvoorziening voor zichzelf nodig. De aansluiting aan de computer is veranderd: nu wordt de aansluiting aan de computer en de stroomvoorziening verzorgd via de USB poort en dus niet meer via de COM poort. Hierdoor is de overdracht tussen hoortoestel en computer nog weer sneller geworden.
De Aurical.
De Hi-Pro is alleen maar geschikt om de verbinding tussen een hoortoestel en de computer te maken. Als er andere testen moeten worden uitgevoerd, dan moet daar weer een ander apparaat voor worden gebruikt.Om dit probleem op te lossen is de Aurical ontwikkeld (figuur e).

Figuur: www.audiologyonline.com/releases/new-aurical-enhancements-provide-greater-14130
Figuur 5: De Aurical. Links de oude versie, rechts de moderne uitvoeringOok dit is weer een interface, maar de gebruiksmogelijkheden zijn veel groter dan die van de Hi-Pro. Er kunnen aan de Aurical verschillende andere instrumenten worden verbonden. Niet alleen een hoortoestel, maar ook een koptelefoon of een beengeleiderblokje. Met behulp van de software die op de computer staat kunnen daarmee ook hoortesten worden uitgevoerd. In NOAH, het platform waarbinnen verschillende modules kunnen worden gebruikt, zijn, naast de modules van de hoortoestelfabrikanten, ook modules voor het uitvoeren van metingen aanwezig. De Aurical met de benodigde software zorgt ervoor dat de audicien alle door hem gewenste informatie kan verkrijgen en gebruiken bij de aanpassing van hoortoestellen Doordat er zoveel instrumenten te koppelen zijn aan de Aurical, worden de mogelijkheden van de audicien veel groter. Indien nodig zijn er bijna dezelfde mogelijkheden aanwezig als welke in een audiologisch centrum aanwezig zijn.
De procedures die met de Aurical kunnen worden uitgevoerd zijn:
- Hoortoestelaanpassing
- Hoortoestellen doormeten
- Hoortesten
- Toonaudiometrie
- Luchtgeleiding
- Beengeleiding
- Spraakaudiometrie
- Met de koptelefoon
- Vrije veld spraakaudiometrie
- In Situ Metingen (Insertion Gain Metingen)
- Visible speech
- RECD- meting (Real Ear to Coupler Difference)
- Video-otoscopie
De twee hierboven genoemde interfaces zijn niet merkspecifiek. In principe kan elk merk hoortoestel, met gebruik van de juiste kabels, middels de Hi-Pro of de Aurical verbonden worden met de computer. Op de computer staat dan de voor dat merk specifieke software om het hoortoestel te kunnen programmeren.
ReSound Speedlink
Doordat de Hi-Pro aan de computer werd verbonden via een COM poort, was de doorgiftesnelheid van het signaal beperkt.

Figuur 6: De ReSound Speedlink. Links de voorzijde, rechts de achterzijde.
Voor ReSound was dat een aanleiding om haar eigen interface te ontwikkelen, de Speedlink (zie figuur f). De Speedlink is, zoals te zien is aan de achterkant van het kastje, met een USB poort verbonden met de computer. Hierdoor is de communicatie tussen het hoortoestel en de computer sneller. De speedlink kan alleen gebruikt worden voor het programmeren van hoortoestellen van ReSound of Beltone.
Sonic Expresslink
Sonic heeft ook een eigen interface ontwikkeld. Ook deze interface maakt gebruik van de snellere communicatie van de USB poort. (figuur g)

Figuur g: De Sonic Expresslink
Met deze interface kunnen alleen toestellen van het merk Sonic worden aangepast.
Draadloze interfaces
De NOAHlink.
Het nadeel van draadgebonden programmeren is de beperkte bewegingsvrijheid van de slechthorende tijdens het programmeren. Als eerste werd daarom de verbinding tussen interface en computer draadloos gemaakt: de NOAHlink. In figuur h is goed te zien dat de verbinding tussen de hoortoestellen en de interface nog steeds met dezelfde kabels gebeurt als wanneer er met de HiPro wordt gewerkt.

Figuur h: De NOAHlink
Het voordeel is dat de klant meer vrijheid heeft. De kabels kunnen ook wat korter zijn. Daardoor is de audicien minder tijd kwijt met het ontwarren van de programmeerkabels aan het begin van de aanpassing. De NOAHlink is geschikt voor elk hoortoestelmerk. De ontvanger kan bij de klant om de hals gehangen worden, zodat de klant eventueel tijdens de aanpassing in een andere minder stille ruimte kan uitproberen wat het effect is van de verandering van de instelling van het hoortoestel.
De nEARcom.
De NOAHlink maakt het mogelijk om de interface los te koppelen van de computer. Maar de nEARcom is nog een stap verder: hiermee is het mogelijk om ook de hoortoestellen draadloos bij te stellen.

Figuur i: De nEARcom
In figuur i is goed te zien dat de nEARcom gebruik maakt van de NOAHlink. In plaats van het koord om de hals heeft de nEARcom een soort "zwanenhals". In deze zwanenhals kunnen per fabrikant zendermodules worden geplaatst. Er wordt dan met deze modules draadloos contact gemaakt met de hoortoestellen. De nEARcom is dus te gebruiken voor meerdere hoortoestelmerken. Het merkspecifieke deel wordt nu echter niet gevormd door de kabels naar het hoortoestel, maar door de zender naar het hoortoestel.
Merkspecifieke draadloze interfaces
Inmiddels biedt elke fabrikant ook de mogelijkheid om de hoortoestellen met een eigen systeem draadloos te programmeren.